Portret van een “tuinmusicus”
“Tuinier in hart en nieren”, “architect van het leven”, “tuinmusicus”, zo beschreef de Belgische pers René Pechère bij zijn overlijden in mei 2002. Maar hoe goedgekozen ook, geen enkele term is in staat om de rijkdom weer te geven van deze man die zoveel en op zo vele vlakken heeft gedaan voor de Tuinkunst. Wie was René Pechère? Hij was inderdaad veel meer dan een “eenvoudige” ontwerper van tuinen en groenzones, zoals die van de Kruidtuin, de Kunstberg of Expo’58. Leraar, historicus, bibliofiel; René Pechère was ook een man van cultuur, iemand die dingen wilde doorgeven. De instrumenten die hij ons heeft nagelaten om binnen te dringen in het hart van de tuinen, waaronder een Bibliotheek die uniek is in de wereld, maken vandaag integraal deel uit van ons erfgoed.
Het belang van dit oeuvre ligt in de diepe overtuiging die René Pechère, dreef. Voor hem was de tuinkunst een van de gevoeligste kunsten, een van de meest volledige: geurend, plastisch, muzikaal… Voor hem omvatte de tuin alle uitdrukkingsvormen, als een soort van artistiek ideaal. Meer dan een stijloefening, is de tuin dus een bijzondere plek waar mensen in contact komen met zichzelf, waar de “vermenselijkte natuur” leidt tot rust en waar de wandelaar een eigen geheime intimiteit ontdekt. Vandaar deze mengeling van discretie en lyriek, harmonie en strengheid in zijn creaties.
René Pechère was zowel kunstenaar, vakman, ontwerper en schrijver, en hij combineerde talenten en visies die bij anderen meestal alleen afzonderlijk voorkomen. Daaraan dankt zijn oeuvre ongetwijfeld zijn eenheid en zijn diepe zin.
Begin van een passie
René Pechère werd op 12 februari 1908 geboren in Elsene. Niets wees erop dat hij voorbestemd was om carrière te maken in tuinen. Zijn vader, een kinderarts, stippelde voor hem een medische carrière uit en schreef hem in op het instituut Decroly. Maar de jonge Brusselse adolescent krijgt groeiproblemen, en zijn vader wil dat hij tijd doorbrengt in de natuur. Wij schrijven 1924: volgens de mode van de tijd had hij naar Zwitserland moeten gaan. Zijn vader vertrouwt hem echter toe aan Jules Buyssens, directeur van de tuinen van de stad Brussel, waar de jonge man alle moeilijke basisknepen van het vak van tuinman leert en hij krijgt er de smaak te pakken. “Ik wil tuinen maken”, verklaart hij aan Jules Buyssens, die zelf op zoek is naar een opvolger.
Na een opleiding aan de Tuinbouwschool in Nancy, werkt René Pechère mee aan de Tuinen van de Wereldtentoonstelling van 1935 in Brussel. Twee jaar later volgt dan een andere grote tentoonstelling in Parijs waar hij zijn eerste succes boekt en de aandacht trekt van Leopold III. Gevoelig voor het rustgevende ontwerp met bloemen, vraagt de koning hem een ontwerp te maken voor zijn eigendom in Argenteuil. Ondanks dit veelbelovende begin, waar we al kennis kunnen maken met het voluntarisme en het evenwicht dat zo kenmerkend is voor zijn beroepsleven, moet René Pechère wachten tot na de oorlog voor zijn carrière echt tot volledige ontwikkeling komt. Hij richt een eigen bureau op en ontwikkelt samen met een team van uitgelezen medewerkers (Marianne Foërster, Annie van Marcke de Lumen, Berry A. Jacqmotte, Jacques Boulanger-Français), een zeer persoonlijke methode die grotendeels gebaseerd is op luisteren naar wat de klanten willen. Door een aantal projecten waarin hij zijn kunst verfijnd en uitzonderlijke contacten kan leggen, groeit zijn bekendheid bij een select clientèle, eerst in België, maar later ook in Frankrijk, Nederland, Duitsland.
De Internationale Wereldtentoonstelling van 1958
René Pechère gaat heel dikwijls hartstochtelijk mee in wat men hem vraagt. Door de Wereldtentoonstelling van 1958, hij is dan al 50, krijgt hij de gelegenheid om zijn artistieke ideaal te benaderen: naast alle tuinen op de Heysel-site, stelt René Pechère voor om in de schaduw van het Atomium, twee totaal vernieuwende tuinen aan te leggen: de “Congolese tuin”, die een vrije interpretatie is van de traditionele motieven van de Kasai, en de “Vierseizoenentuin”, een nieuwe interpretatie van de esthetica van de renaissance. In deze ruimte, geïnspireerd op de muziek van Vivaldi en de etsen van Vredeman de Vries, neemt René Pechère de wandelaar mee naar een totaalspektakel waar beeldhouwwerken en tekeningen, architectuur en muziek hand in hand gaan.
Uiteindelijk zal René Pechère, heel bekend bij tuinliefhebbers, zijn persoonlijke stijl drukken op ontelbare creaties … Zijn potlood creëert bijna 950 publieke en privé-ontwerpen. Onmogelijk om er hier maar een overzicht van te geven. Maar vermelden wij van alle tuinen die nog toegankelijk zijn in Brussel, zijn grote creaties; de “Kunstberg” of de “Kruidtuin”, of meer intieme ontwerpen als het “Labyrint” en de “Hartentuin” van het van Buuren-huis (1968), zijn meest symbolische creatie.
Een kwestie van stijl: de auteur en de vertolker
In de tuinen van René Pechère vinden we ontelbare steeds terugkerende motieven, als het ware vaste grammaticale regels. “De planten”, zo stelt hij in zijn Grammaire des Jardins, “zijn woorden waarmee men een welluidende zin vormt; de paden en rustpunten creëren ritme en tempo”. Voor hem is de tuin de plek “waar de mens zijn plaats in de natuur vindt”. Sommigen hebben zijn stijl dikwijls gereduceerd tot een neo-Versaille stijlvorm. Het is wel duidelijk dat René Pechère alles is behalve iemand die een breuk met het verleden veroorzaakt. Zijn esthetische keuzes zijn het tegendeel van een bekrompen conservatisme, maar de vrucht van diepgaand denken over de plaats van de mens in de natuur. Zoals hij uitlegt in zijn geschriften is het de mens die laat zien wat men kan doen met tuinen; de klassieke codes, waarmee hij zonder slaafsheid speelt, vormen de natuurlijke uitdrukking van de ontmoeting tussen de mens en de natuur.
Dit credo, dat een zeer coherente wereldvisie inhoudt, sluit hem af voor bepaalde avant-gardisten. Toch laat René Pechère doorheen zijn lange carrière een geest van openheid en een opmerkelijk eclecticisme zien. Getuige daarvan zijn “Congolese tuin”, ontworpen na een studieverblijf van 6 maanden (1957) in de voormalige Belgische kolonie, zijn passie voor historische tuinen en de vele reizen waar hij inspiratie opdeed voor zijn ontwerpen. Hier laat hij zich inspireren door een Schotse tuin van Edzell uit de XVIIde eeuw voor een tuin in dambordvorm; elders steunt hij op de technieken die werden gebruikt in de tuinen van Babylon om de hangende tuin van de Kunstberg te ontwerpen, boven op een parking van drie verdiepingen … Deze echte kenner van Oosterse tuinen is zich voor alles bewust van de vernielingen in de tijd en van de bijkomstigheden van zijn kunst. Bezorgd om de duurzaamheid van zijn ontwerpen, geeft hij bij zijn realisaties altijd de voorrang aan het ontwerp eerder dan aan de beplantingen, “want dat zal blijven”. Net als een componist, ontwerpt René Pechère zijn plannen als een stramien dat zal blijven, ongeacht de keuzes, essen of buksen, rozen of grassen, van de toekomstige vertolkers.
De herinnering aan tuinen
De vraag aangaande de herinnering aan en het bewaren van tuinen heeft zijn weerslag op zijn persoonlijke werk en op de esthetische keuzes die hij maakt. Ze bepaalt ook waarom hij zich vanaf 1968 inzet voor historische tuinen. Er zijn er niet veel die tuinen zien als een waardevol erfgoed, maar bezorgd om het risico dat bepaalde historische tuinen bedreigt, brengt René Pechère de zaak voor de Unesco: onder zijn impuls wordt er na de oorlog een internationaal comité voor tuinen en historische sites opgericht. Dit zal zich bezighouden met de studie, maar ook het zoeken naar, classificeren, bewaren en restaureren van tuinen uit het verleden. Het zijn immers net als gebouwen ook “monumenten; die een onvervangbare bron van inspiratie zijn voor alle toekomstige projecten. In deze geest is hij een van de opstellers van het Charter van Florentië, de tegenhanger van het Charter van Venetië van architecten, en als pionnier leidt hij ook belangrijke restauratiewerken: Beloeil, het Erasmus-huis, Seneffe, of nog de tuinen van Het Loo, in Nederland.
Een vak als erfenis
René Pechère wordt zich al snel bewust van zijn zonderlinge levensloop, en gedurende zijn 94 jaar wil hij dit delen met de meest toonaangevende onderwijsinstellingen. Zo treedt hij heel dikwijls op als een gewaardeerd spreker tijdens bezoeken, colloquia, missies die hem worden toevertrouwd. René Pechère wordt voor zijn collega’s een internationale referentie. Hij geeft ook jaren les aan Ter Kameren en aan de Amerikaanse Scholen van Fontainebleau, waar hij zijn studenten leert hoe ruimte en landschap te lezen. Zijn Grammaire des Jardins (1987), die een onmisbare klassieker in zijn genre is geworden, is in zekere zin het resultaat van zijn taak als leraar. Dit ongeëvenaarde werk dat soms klinkt als een verhandeling, dan weer als een verhaal, is een unieke getuigenis over zijn creatieve weg, waar hij systematisch regels afleidt, lessen in vakmanschap geeft ten dienste van alle liefhebbers en professionals. De “oude Belgische meester”, zoals Erik Orsenna hem noemt, heeft op die manier de noodzakelijke, praktische en theoretische basis gelegd voor het voortbestaan van het beroep dat hij had geleerd.
Door zijn ervaring als “tuinman”, de enige titel die hij zelf aanvaardde, te boek te stellen, zet René Pechère een literaire traditie voort over de tuinkunst die ook hem heeft geïnspireerd. Heel zijn leven lang verzamelt hij met persoonlijke smaak en een passie voor lezen, duizenden boeken: romans, praktische boeken, literaire klassiekers over tuinen (De Ganay, Le Rouge, André), plantkundige verhandelingen, filosofische verzamelingen (Alain !) … Anderen zouden heel wat minder zorg hebben besteed om een dergelijke unieke verzameling te bewaren voor de opvolgers. René Pechère daarentegen wenste dat iedereen waar ook ter wereld zou kunnen beschikken over zijn collectie. Daarom werd in 1988 de Bibliotheek René Pechère opgericht, die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vanaf dan levend houdt en, net als een tuin, doet groeien. In 2004 werd het beheer ervan door mevrouw Solvay de la Hulpe toevertrouwd aan het Comité René Pechère.
Net als andere Belgische kunstenaars van zijn generatie (denken wij aan Hergé of aan Simenon) gaf René Pechère, ontwerper, gecultiveerd man bereid tot delen, zijn adelbrieven aan een kunstvorm die men minder belangrijk vond.
Zelf schreef hij: “Er zijn allerlei soorten pianisten, er kunnen dus ook allerlei soorten tuinmannen zijn!”